Opnieuw geen bewijs voor het nut van diëten
door Nikolaus Ott, Udo Pollmer en Uwe Knop
Vertaling door Piet van Veghel
1. De studie samengevat
In de jongste Amerikaanse studie „Effects of Low-Carbohydrate and Low-Fat Diets" werden de uitwerkingen van een koolhydraat- en een vetarm dieet op het lichaamsgewicht en het risico op hart en vaat ziektes onderzocht. Bij de koolhydraatarme kost waren de deelnemers gehouden om minder als 40 gram van hun dagelijkse calorieën in de vorm van koolhydraten te consumeren. Als vetarm gold dan een dieet, wanneer minder dan 30 % van de energietoevoer door vet werd afgedekt, waarbij de verzadigde vetzuren minder als 7 % van de totale energie uit dienen te maken. In totaal namen 148 personen deel aan de studie, 75 koolhydraatarm en 73 vetarm. De studiedeelnemers werden aan het begin van de studie, alsook na 3, 6 en 12 maanden onderzocht. 18 % van de deelnemers braken het vetarme dieet voortijdig af. Bij het koolhydraatarme dieet waren het 21 %. Met koolhydraatarme kost verloren de proefpersonen iets meer gewicht en vet, de verhouding tussen totaal- en het HDL-cholesterol (“goed cholesterol”) verbeterde zich sterker, evenals het triglyceride, ook het HDL steeg sterker. Het theoretisch risico in de komende 10 jaren aan een coronaire hartziekte te gaan leiden ( Results, der 10-year Framingham CHD Risk Score, bladzijde 5) lag bij koolhydraatarme dieet om en nabij 1,4 % lager als bij vetarm dieet (“10Year Framingham CHD Risk Score”). De auteurs adviseren...
...daarom voor het afnemen en om het risico op een hart- en vaatziekte te minderen een reducering van de hoeveelheid koolhydraten.
2. Duister is het nut van dit rommelige gedoe
Zou deze bevinding kloppen, dan is die tenminste voor mannen waardeloos, eenvoudigweg omdat een hartverscheurend laag deelnemersaantal van 5 tot 8 mannen per groep (12%, absolute getallen ontbreken) veel te weinig is om daaruit een houdbare bevinding af te leiden. (METHODS, Setting and Participants, bladzijde 1)
Tenslotte werden de deelnemers naar huidskleur ingedeeld, wat tot gevolg had, dat bij de blanke studiedeelnemers de vermeende voordelen zo miniem werden, dat een statistisch significantie slechts met hangen en wurgen bereikt werd (Appendix tabel 1 en 2, bladzijde 14 en 15). Daarmee is de bevinding – voor die dan zou kloppen – ook voor “blanke” Nederlandse vrouwen waardeloos.
Conclusie: De studie toont in principe alleen dat beide diëten voor mensen met Europese afstamming zinloos zijn.
3. Vetarm dieet nutteloos
Jarenlang werd een vetarme kost als het non-plus-ultra (hoogst bereikbare) gepropageerd. Zouden de theorieën kloppen, dan zou het afzien op vet niet alleen tot gewichtsverlies voeren en bloeddruk en cholesterolspiegels verlagen, maar daarmee ook hart-en vaatziektes voorkomen. Maar de studie toont, dat het met deze wijsheden niet al te ver weg kan zijn… In de voor Duitsland primair relevante blanke studiegroep (Appendix Table 1, bladzijde 13) daalt weliswaar het gewicht aan het begin van het dieet ietsjes, maar al na 3 maanden eist het jojo-effect zijn rechten op. Tot overmaat van ramp daalt zelfs de vet loze lichaamsmassa van de deelnemers (dus spieren, innerlijke organen etc.) aan het einde van de studie. Het over het algemeen als goed bestempelde HDL-cholesterol daalt licht, terwijl het “kwade” LDL cholesterol stijgt. Dat zou een verhoogd risico op hart -en vaatziekte betekenen, maar tot het geluk van de studieauteurs en voedingsartsen zijn deze waardes niet significant.
Conclusie: Wie zich bewust vetarm voed, heeft weliswaar een echte uitdaging in zijn leven, maar verlengd dit niet.
4. Kromme trucs met koolhydraten
Zien de cijfers voor de door de auteurs aanbevolen koolhydraatarme dieet er dan tenminste beter uit? Niet echt. Het lichaamsgewicht van de deelnemers stijgt, net als bij het vetarm dieet het geval is, na aanvankelijke daling weer opnieuw. Bij de blanke studiedeelnemers (Appendix Tabel 1, bladzijde 13) veranderen noch het LDL-cholesterol noch de systolische bloeddruk.
Talrijke verdere risicofactoren zijn aan onbeduidende schommelingen onderhevig. Uit deze waardeloze cijferberg word door de auteurs voor het theoretische risico een hart- en vaatziekte te ontwikkelen binnen de komende 10 jaar, een theoretische verbetering van 1,4 % beloofd. Overbodig te vermelden , dat het zich bij deze minimale “risicoreductie” slechts om het relatieve risico handelt, de absolute reductie komt daarbij in het promille bereik. Maar ook daar handelt het zich om speculaties, want er word niet een keer medegedeeld, of zich in de onderzoek tijdspanne daadwerkelijk nieuwe ziektegevallen voordeden.
Nu zou men kunnen menen dat de oorzaak waarom de koolhydraatarme diëten tenminste op korte termijn beter uit de bus kwamen als de vetarme varianten, gelegen is in de geringere calorieopname van de studiedeelnemers. Zo hebben de koolhydratenbespaarders blijkbaar gemiddeld tussen 80 en 160 kcal per dag minder tot zich genomen (Tabel 2, bladzijde 5). Wanneer men de geldende theorieën moet geloven, dan zou dit meer dan voldoende zijn, om de verschillende gewichtsontwikkelingen te verklaren, in ieder geval wanneer men een vergelijkbaar calorie verbruik in de beide dieetgroepen aanneemt. Echter deze theorieën zijn natuurlijk meer dan bedenkelijk, hiervoor volstaat het om een keer onder “7 diëten weerleggen concepten van de voedingsadvisering” de aangevoerde bronnenverwijzing naar de energiebalans van de mensen ter harte te nemen. De ware reden voor deze verschillen zullen veel eerder de gewoonlijke enquête fouten zijn (zie hiervoor ook 8.)
Pijnlijk word het, wanneer men het gewichtsverlies nader onder de loep neemt. Bij de koolhydraatarme dieet lag het gemiddelde gewicht bij aanvang van de studie op 96,3 kg, aan het einde bij 91 kg. Daarbij werd het lichaams vetpercentage met 40 % (38,52 kg), de vetvrije lichaamsmassa overeenkomstig met 60 % (57,78 kg) aangegeven. Echter deze opgaves klinken niet erg geloofwaardig, niet alleen omdat een lichaamsvetpercentage van 40 % extreem hoog is, maar omdat alle data ontbreken, die zulk een resultaat zouden kunnen staven. Verdacht maakt ook het gegeven dat het lichaamsvetaandeel bij iedereen in alle groepen precies even hoog zou zijn. Dat geldt niet alleen voor de vetmassa met telkens 40 % en de vetvrije massa met telkens 60 % maar ook voor de afwijkingsgraad, die in alle vier de gevallen telkens met +/- 10 aangegeven werd. (Tabel 1, bladzijde 3). Er mag aan getwijfeld worden, dat deze zo gemeten werden. Voor zover men niet ruimhartig afgerond heeft, handelt het zich blijkbaar om geschatte waardes respectievelijk willekeurige bepalingen.
Na drie maanden nam het lichaamsvetpercentage met het koolhydraat-dieet kennelijk met 1,1 % (420 gram) af, tegelijkertijd nam de vetvrije lichaamsmassa met 1,6 % (920 gram) toe. Dat zou betekenen, dat de proefpersonen 500 gram zwaarder werden. Echter volgens de studie hadden ze 5,7 kg “verloren”. Waar is nu het verschil gebleven? Handelt het zich hier om vochtverlies? Dit veronderstelt dat het water bij de berekening van vet- en vetvrij lichaamsmassa buiten beschouwing werd gelaten. Maar dat werd het niet. Of hadden de vetvrije toename en de verloren vette massa op het totale lichaamsgewicht betrekking? Zelfs dan zouden de verschillen niet veel groter zijn: Verlies aan vetmassa bij koolhydraatarm dieet na 3 maanden: 1,06 kg, Gewin aan vetvrije lichaamsmassa: 1,54 kg. Daarmee zou een gewichtstoename aannemelijk zijn, daar de stijging van de vetvrije lichaamsmassa groter is dan het verlies aan lichaamsvet..
Waar vandaan stammen deze getallen? De auteurs grijpen naar bio elektrische impedanzanalyses (BIA) (Data Collection, bladzijde 2). In de vakliteratuur word geklaagd dat deze methode voor bepaling van het verschil in lichaamsvetpercentage zelfs nog minder geschikt is als het BMI! Vooral diëten zouden valse resultaten uitlokken. Zelfs factoren als de huidskleur beïnvloeden het resultaat wezenlijk. „Assessing Body Fat Changes during Moderate Weight Loss with Anthropometry an d Bioelectrical Impedance“. Dat is opvallend, daar zowel blanke- als ook donkerhuidige personen aan de studie deelgenomen hebben. Als betrouwbaarder geld het 4-compartimenten-model.
Conclusie: Het onbeduidende nut van een koolhydraatarm dieet is blijkbaar geen fysiologisch maar een statistisch fenomeen.
5. Twijfelachtige risicofactoren
Deugen de genoemde risicofactoren, om daarmee de toekomstige gezondheid van een mens te voorspellen? Bij het cholesterol is de cholesterolspiegel via de voeding niet noemenswaardig beïnvloedbaar. Verdere informatie m.b.t. het thema cholesterol zie even hier en met een stellingname van de voormalige voorzitter van het IQWIG-Instituut, evenals “Mythos Cholesterin: De tien grootste misvattingen”, van Uffe Ravnskov.
Ook in het geval van verzadigde (dierlijke) vetten toonden de jongste meta-analyses, dat er geen samenhang met de mortaliteit of het optreden van hart-en vaatziektes bestaat (Association of Dietary, Circulating, and Supplement Fatty Acids With Coronary Risk, A Systematic Review and Meta-analysis)
Ook het zogenaamde overgewicht is allesbehalve een voorbode voor ziektes en eerder overlijden; zo leven mensen met overgewicht gemiddeld langer als mensen met een normaal gewicht: Association of All-Cause Mortality With Overweight and Obesity, Using Standard Body Mass Index Categories, A Systematic Review and Meta-analysis, Journal of the American Medical Association. In hoge leeftijd leven vetlijvigen langer (The impact of obesity on mortality in UA/non-ST-segment elevation myocardial infarction, European Heart Journal), hetzelfde geld in het geval van zware ziektes, daar “dikken” meer bij te zetten hebben.
(Contrasting effects of preexisting hyperglycemia and higher body size on hospital mortality in critically ill patients: a prospective cohort study; Relationship Between Mortality and BMI After Fracture: A Population-Based Study of Men and Women Aged ≥40 Years, und Body-mass index and mortality in incident dementia: a cohort study on 11,398 patients from SveDem, the Swedish Dementia Registry).
Conclusie: Voor zover het überhaupt tot een daling van “risicofactoren” gekomen is, heeft dit op geen enkele manier een algehele verbetering van de gezondheidstoestand tot gevolg.
6. Nauwelijks verschil tussen beide diëten
Een zichtbaar voordeel van een de respectievelijke diëten, hetzij vet- of koolhydraatarm, geeft het noch bij de buikomvang noch bij de vetmassa van de studiedeelnemers, ook in vele verdere bereiken zijn de verschillen tussen beide diëten minimaal tot niet significant. Zowel de p-waarde alsmede de betrouwbaarheidsintervallen liggen vaak buiten het toegelaten bereik. Bij beide diëten steeg de calorieopname tegen het einde van de studieduur weer, blijkbaar was het dieet voor vele studiedeelnemers niet vol te houden. In het algemene overzicht, toont zich in beide gevallen, na een aanvankelijk gewichtsverlies een beginnende gewichtstoename in de richting van het startgewicht voor aanvang van de studie. (Tabel 3, bladzijde 6).
Onafhankelijk ervan of het zich om de volledige analyse of om de ondergroepen met blanke respectievelijk zwarte studiedeelnemers handelt. Zo kwam het in geen van beide groepen tot significante veranderingen in de bloeddruk of de plasma-glucose spiegels. Er veranderde alleen de insuline- en creatine spiegel – zij het zonder noemenswaardige verschillen tussen beide dieetgroepen. De vetarme kost verhoogt de creatinespiegel, wat volgens de gangbare theorieën een hoger risico voor het metabolisch syndroom betekent. Daar het metabolisch syndroom als „sleutel“ voor „welzijnsziekten“ worden gehouden, zou deze studie een passende aanleiding zijn om in het kader van preventie de kinderen ertoe aan te sporen, regelmatig vetdruipende pizza’s te verstouwen of op z’n minst friet uit de friteuse met een extra portie mayonaise te verorberen.
Conclusie: De vraag, of vet –of koolhydraatarm dieet, speelt kennelijk een ondergeschikte rol. Beide bieden nauwelijks resultaat.
7. Diëten weerleggen de voedingsadviseringsmodellen
Met het oog op de calorieopname van de studiedeelnemers moest het gewichtsverlies en het verlies aan lichaamsvet eigenlijk veel groter zijn, als in de studie word beweerd. De deelnemers hebben gemiddeld tussen ongeveer 1350 calorieën (koolhydraten gereduceerd dieet) en 1475 calorieën (vet gereduceerd dieet) per dag tot zich genomen. Wie dagelijks slechts 1350 calorieën tot zich neemt (Tabel 2, bladzijde ), die moest zich naar de gangbare regels & visies gaandeweg richting “size zero” bewegen.
Gaat men uit van een dagelijkse behoefte van 2000 kcal, zoals die voor vrouwen doorgaans aanbevolen word, (mannen waren in de studie nauwelijks vertegenwoordigd), dan betekent het rekenkundig een tekort van rond de 700 kcal per dag. Zou daardoor plichtmatig “vet smelten”, dan komt dit overeen met een vetverlies van 36,5 kg ( bij ca. 7.000 kcal per kilo vet) per jaar. Zeldzamer wijze hebben de deelnemers van het koolhydraten beperkend dieet slechts rond een 0,5 kg aan vet massa verloren (Tabel 1, bladzijde 3 en Tabel 3, bladzijde 6) – als het al zo is.
Voor het geval de getallen in deze studie ook maar enigszins kloppen, dan bewijst de publicatie vooral een ding: Het balansmodel van de voedingswetenschap werd daarmee voor de zoveelste keer weerlegd, of het moet zijn, dat de mollige deelnemers prestatiesportsters of zwaar-werksters, zich tijdens de studieduur op hun luie reet zouden hebben gelegd. Helaas ontbreken de benodigde opgaves. Er zijn alleen gegevens voor beweging in de vrije tijd, lichamelijke arbeid werd buiten beschouwing gelaten (METHODS, Data Collection, bladzijde 2)
Wat is er dus stuitend aan deze theorieën? Wie weten wil, hoe de energiebalans van het lichaam werkelijk functioneert, die word de volgende Video en Textbeitrag aangeraden. Het menselijk lichaam kan in de regel zijn energieverbruik in een ver bereik vertragen of verhogen, zodat diëten bij pycnische lichaamsbouw op de lange termijn tot het jojo-effect leiden en de slachtoffers na succes loze afspekkuren meer wegen als voorheen.
Conclusie: De gewoonlijke theorieën over de energiebalans van het lichaam werden door de studie weerlegd.
8. Gemiddelde waardes i.p.v. metingen
Per studiedeelnemer en jaar werd het menu voor 8 dagen nagevraagd. Of de opgaven m.b.t. de energieopname echter betrouwbaar zijn, mag gerust betwijfeld worden. Uit calorieën tabellen laat zich niet de werkelijk opgenomen calorieën hoeveelheid afleiden, omdat gemiddelde waarden met het oog op de grote schommelingen geen bruikbaar beeld opleveren. Hoe berekent men het calorieën gehalte van een pizza? Die zijn er grote en kleine, met dunne of dikke bodem, rijkelijk belegd of zuinigjes. Ook moeten opgaves van studiedeelnemers m.b.t. de geconsumeerde voedingsmiddelen zowel als met de hoeveelheden met een korreltje zout genomen worden, want wie weet, hoeveel gram er bij het middageten in de kantine er op zijn bordje heeft gelegen. De calorieopname van de proefpersonen mag niet alleen in deze studie als onduidelijk gezien worden en de resultaten als willekeurig (METHODS, Data Collection, bladzijde 2).
Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor de opgaves over de verteerde vetten en koolhydraten. Volgens studies werden in enkele gevallen de dieetdoelstellingen door de studiedeelnemers duidelijk niet gehaald, zo hebben deze de maximale hoeveelheden voor consumptie van verzadigde vetzuren periodiek met ongeveer 30 % overschreden (Tabel 2, bladzijde 5). Of dit klopt of ergens invloed op het resultaten had, moet met het oog op de talrijke onzekerheidsfactoren open blijven.
Conclusie: Calorieëntabellen zijn een ideaal vervalsingsinstrument.
9. Dik blijft gezond
Waarom hebben zoveel studiedeelnemers de studie voortijdig afgebroken (figuur 1, pagina 4) ? Er mag aangenomen worden, dat negatieve effecten zoals een onverwachte gewichtstoename, smachtende hongeraanvallen of falend prestatievermogen, tot en met het optreden van nieuwe gezondheid bezwaren daartoe geleidt hebben. Hierdoor is het vermeende succes van de diëten aanzienlijk geschoond.
Diëten blijven helaas ook niet bij de “succesvolle” deelnemers van deze studie (Appendix Tabel 3, bladzijde 15) zonder nevenwerkingen. Zo leed iedere vierde studiedeelnemer aan verstopping en brandend maagzuur, iedere derde klaagde over uitputting en hetzelfde gold voor hoofdpijn en winderigheid. Verdere vaak tot zeer vake nevenwerkingen waren dorst, aandrang om te plassen en diarree. Geen wonder; diëten zijn in de regel toch een enorme belasting voor het menselijk lichaam – wat in geen geval bevorderlijk voor de gezondheid is.
Met het oog op de blijkbaar ernstige gevolgen van overgewicht op het cholesterol of bloeddruk wat het te verwachten, dat de waardes bij studiedeelnemers met een BMI van boven de 35 boven goed en kwaad verheven lagen. Ver naast. De bloeddruk ligt met waardes om de 120/80 volledig binnen het normale bereik, ook het totale- en LDL-cholesterol waren onopvallend (Tabel 1, bladzijde 3)
Conclusie: Een tiental aanwijzingen, dat de tot dusver verkondigde theorieën over de negatieve gevolgen van overgewicht vals zijn.
Eindconclusie: Weg ermee in de vuilnisbak! Diëten schaden uw gezondheid.